dinsdag 23 december 2008

Huis


“Waarom woont Tony eigenlijk niet in een echt huis?” vraagt mijn oudste dochter. Tony is haar vriendje dat in Amsterdam woont. Hij woont op de benedenverdieping van een pand waar nog drie andere wooneenheden boven zijn. Het maakt deel uit van een lang blok gelijkvormige apartementen dat ooit in de jaren dertig is neergezet.

Wij wonen zelf in een blokje van vier woningen aan straat achteraf met grote bomen. Ons huis heeft geen kelder, maar het heeft wel begane grond, eerste verdieping en een studio op zolder. Een wat rommelige eengezinswoning, ook uit de jaren dertig. Maar het voelt wel al meer als een huis.

Zonder buren boven of onder je. Met een tuin voor en achter. Een plek waar je boven op bed kunt liggen en horen hoe er beneden op de piano wordt gepingeld.

Ik ben in Amsterdam opgegroeid in een klein appartement zonder buitenruimte. Jaren woonde ik met vriendin op minder dan vijftig vierkante meter. Een woning in de stad is meestal geen huis. Op zijn best is het een chique woonkelder of zolder. Maar meestal is het meer een soort poppenhuis. Alles is eigenlijk net te klein en net niet echt. Klein keukenblok. Eettafeltje met twee stoeltjes, of eentje die je kan uitklappen met een paar krukken er bij. Een bed dat de kamer vult, of een bed dat extra klein is. Een balkon of dakterras van zes vierkante meter. Gezellig horen wat voor muziek de buren draaien.

In een stad is nu eenmaal minder ruimte per individu. De grondprijzen in een stad zijn hoger, want iedereen wil in de stad wonen. Of in elk geval veel mensen. In de stad is namelijk meer werk. Of een uitkering.

En omdat de grondprijzen hoger zijn, zijn de woningen kleiner. Dan kost het je minder per persoon, aan de grond. Of de speculant kan er relatief meer op verdienen. Vier kleintjes leveren veel meer op dan één grote. Daarom woont het gros van de stadsbewoners niet in een écht huis. Maar alleen in een stukje er van.

Je bent anoniemer in een stad. Soms is het 's er avonds gezelliger. Het groen is er vaak grijzer, en publiek in plaats van privé. Er zijn vaak meer gekke winkeltjes en boetiekjes. Meer markten, meer kerken, meer musea. Soms alleen meer beton, in de buitenwijken. Daar zijn ook veel appartementen, in flats. Steden hebben “het”. En wat “het” dan precies is weet ik eigenlijk niet.

Ja. In de stad wonen mensen minder vaak in een huis. Maar ik vraag me af of stadsbewoners daar bewust voor kiezen. Ik koos er niet voor. Ik zocht gewoon wat ik kon krijgen. En ik denk dat de meeste stadsbewoners dat doen.

Geen opmerkingen: