maandag 14 juli 2008

Suiker


Terwijl ik de boodschappen in de tas doe, zet mijn dochtertje het winkelwagentje terug. Dat kan ze best. Ze is al bijna twee. En het is natuurlijk een klein winkelwagentje. Alleen moet ik even opletten dat ze de winkel niet enthousiast uit hobbelt, zo de straat op. Een jonge oma, niet mijn dochters oma, kijkt met me mee. “Je hebt je handen er maar vol aan” zegt ze half vertederd, “vooral als je er vijf hebt”.

Natuurlijk beaam ik dat, terwijl ik de tegenstribbelende avonturierster in haar fietsstoeltje hijs. Oma heeft vijf kleinkinderen. Vooral de oudste is best druk en eigenwijs. “Dat is een moeilijk kind” zegt ze zorgelijk. Ze vindt dat zijn gedrag lijkt op ADHD. Eigenlijk weet ze niet zo goed wat ze er mee aan moet, als de vijf volgende week komen logeren. “Minder suiker geven” zeg ik beslist.

Ze kijkt me even verwonderd aan. Ik vraag me af of ze denkt dat ik iets onzinnigs zeg. Maar nee. Alsof ze al over dezelfde wijsheid beschikte vertelt ze dan hoe ze snoep en koekjes al mijdt. Blijkbaar is het idee dat suiker kinderen druk en onhandelbaar maakt niet zo nieuw. Dat is waarschijnlijk ook de reden dat onze ouders vonden dat we niet te veel moesten snoepen, en niet alleen omdat het slecht voor onze tanden is.

Ik merk het steevast aan mijn kinderen. Geef ze suiker en ze stuiteren wild door de kamer. Eigenlijk geen concentratie meer. Ze hebben in één keer zoveel energie dat het er ook direct uit moet. En als hun lijf dan tegenmaatregelen heeft genomen met insuline om de bloedsuikerspiegel weer naar beneden te krijgen, dan is de energie ook ineens weer op. Dan storten ze in en eindigen ze loom op de bank. Het lijkt bijna op ADHD, maar het is wel door suiker opgewekt. Bij hun vriendjes en vriendinnetjes werkt het ook.

“Suiker zit tegenwoordig bijna overal in” vertel ik oma. Het is verstopt. In de drinkyoghurt. In de worst. In de gezonde tussendoortjes en de vetarme hapjes.

Een paar jaar meewerken aan Keuringsdienst van Waarde heeft me een hoop geleerd. Hoe je een verpakking leest bijvoorbeeld. Sinds de jaren tachtig staat wettelijk verplicht op de meeste voedingsmiddelen precies vermeld wat er in zit. Er staat niet precies hoeveel, maar er staat wel op wat er het meeste in zit. Dat wordt dan het eerst genoemd, en op volgorde van veelheid volgt de rest. En ergens bovenaan het lijstje prijkt vaker wel dan niet: suiker. Soms heet het anders: glucosestroop, glucose, glucose-fructosestroop, rietsuiker, sucrose, sacharosestroop, fructose.

Niet alle suikers zijn even slecht. We hebben ze ook nodig. Maar liever niet zoveel geraffineerd produkt tegelijkertijd. Daar rekent ons lichaam nu eenmaal niet op. Sterker nog, op termijn schijnen we daar zelfs diabetes van te kunnen krijgen. En sommigen van ons worden er heel dik van. Dat weten we al best een tijdje. Maar waarom zit het dan bijna overal in?

Mensen houden nu eenmaal van zoet, zeggen de producenten en marketeers. Ja. Dat is wel weer waar. Maar zo veel? Panels van proevers worden dagelijks bezig gehouden om te bepalen hoe zoet of zout de smaak van het publiek dan wel is. En aan de hand daarvan wordt zoveel suiker toegevoegd als wij als consument schijnen te willen. Veel dus blijkbaar.

Of zou het toch weer met iets anders te maken kunnen hebben? Suiker is bijvoorbeeld goedkoop. Suikerbieten worden namelijk gesubsidieerd. Suiker is ook goedkoper dan noten, amandelen, cacao, zelfs goedkoper dan veel vetten. Vergelijk de prijs van een kilo suiker met die van een kilo boter en je ziet het verschil. Suiker kan dus ook een goedkoop vulmiddel zijn.

En suiker is ook bijzonder houdbaar, in geraffineerde vorm in elk geval. De suikerstroop voor onze pannekoeken houdt het over het algemeen jaren uit in de kast. Geen centje pijn. Kan vast nog wel een eeuw mee. Geen bacterie blijkbaar die er in overleeft.

Houdbare spullen kun je langer blijven verkopen. Je hoeft ze niet zo snel weg te gooien als je klant te lang draalt met afnemen. Dat is commercieel best interessant natuurlijk.

Bovendien werkt suiker goed om zure smaken te verhullen. En zuur kun je vaak weer goed gebruiken om voeding langer houdbaar te maken. Handig spul eigenlijk, dat suiker.

Ik weet niet of oma ook over al deze dingen nadenkt.
“Dus het zit overal in” peinst ze.
“Bijna overal” zeg ik.
“Dat is een goede tip”, zegt ze, “ik ga er eens goed op letten. Op de verpakking kijken, he? Dan neem ik mijn bril mee om de kleine lettertjes te kunnen lezen.”

Bronnen o.a.:
Keuringsdienst van Waarde, afl. Suiker
heel veel verpakkingen

zondag 13 juli 2008

Zoet


“Papa, we hebben een taart meegenomen”
Bovenop liggen grote sappige aardbeien. Dat ziet er lekker uit. We gaan aan tafel, en vijfjarige dochter en ik krijgen van haar mama een stuk kleverige aardbeientaart.
“Lekker!” roept dochter, en ze prikt druk met haar vork in de rode vruchten in gelei.

Maar na een paar hapjes legt ze haar vork neer.
“Het doet pijn aan mijn tanden”
“Vind je het te zoet?”
“Ja” zegt mijn dochter berustend, alsof ze voor de zoveelste keer is teleurgesteld. Ze schuift haar schoteltje weg en gaat met haar speelgoed spelen.

Het is niet voor het eerst dat ze iets zoets laat staan. Heel veel kleurige toetjes, bij voorkeur in haar lievelingskleur roze zijn voor ons over de toonbank gegaan. Roze snoepjes, felrode suikerlaagjes, zwaar gearomatiseerde vruchtenyoghurtjes. Kinderen willen dat nu eenmaal. Dat klopt. Hebben willen ze het wel. Maar eten wil mijn dochter het bij nader inzien niet.

Misschien als ik nu heel enthousiast roep: “Lekker he? Mmmmm. Toetje! Dat is toch zooo speciaal!” Net als in de reclame. Misschien dat ze dan leert om het veel te zoete, geparfumeerde, fel gekleurde snoepgoed en lekkers ook werkelijk lekker te vinden. Dat zou ik kunnen doen. Maar eigenlijk ben ik liever gewoon blij.

Is ons kind een uitzondering? Onze jongste houdt al meer van zoet, maar zij laat ook regelmatig haar toetjes en taartjes staan. En als vriendjes en vriendinnetjes langskomen krijg ik vaak de indruk dat andere kinderen helemaal niets willen eten. Snoep willen ze vaak wel, maar eigenlijk vooral omdat 't thuis niet mag. Om grenzen te testen dus. Pas in de tweede plaats om het te eten.

Onze dochters eten prima. Misschien hebben we geluk. We hebben er nooit een strijdpunt van gemaakt. Wel iets nieuws altijd proeven. Maar als je iets niet lust of gewoon geen honger hebt dan hoef je het niet te eten. Wel zoveel mogelijk volkoren brood, dat eten ze gek genoeg liever dan witbrood. En veel groente – gewoon door de aadappelen en een piepklein beetje vlees heen. Fruit mogen ze altijd pakken, koek niet. Soms eten ze weinig, soms doen ze voor ons volwassenen nauwelijks onder.

Maar geraffineerde suiker en witmeel proberen we wel te vermijden en te beperken. Dus dat zijn ze eigenlijk niet zo gewend.

Zou dat het zijn? Eigenlijk gewoon gewenning? Zou het kunnen dat we ook echt moeten leren om al die zoete, kleurige dingen vol kunstmatige smaakstofjes lekker te vinden? Dat het dus niet van nature komt? Dat zou eens iets zijn. Dan begrijp ik eindelijk waarom zoveel reclame nodig is om die spullen te verkopen. Zonder die reclames zouden we dergelijk zoet spul immers nooit eten.