dinsdag 11 november 2008

Negers


Inmiddels alweer wat jaren terug was ik met mijn aanstaande vrouw in een winters Washington. Met een bijzonder schone en lege metro gleden we de stad in. Want wij wilden het ook wel eens zien, die plek waar de wereld schijnbaar geregeerd wordt. Of in elk geval het grote land van onze overburen.

Amerika is een raar land. Ze zijn er heel trots. Iedereen heeft kans om heel rijk te worden, en het helemaal te maken. Van krantejongen tot krantenmagnaat. Van arme immigrant tot staalbaron. En zelfs als je een beetje neger bent kun je er toch president worden.

Dat klinkt erg mooi. Iedereen heeft een kans. Zelfs al zal het voor de meeste Amerikanen een Amerikaanse droom blijven. Want niet iedereen kan president of krantenmagnaat zijn. Iedereen heeft een kans, en de rest heeft gewoon een baantje. Een soort gelijkheidsbeginsel.

We baanden onze weg omhoog uit het indrukwekkende, schone station. Omhoog met de lange roestvrijstalen roltrappen. Zo naar de Mall: het langgerekte grasveld waaraan de Smithsonian musea liggen. Aan de ene korte kant staat het Capitool, waar hun regering vergadert. En aan de andere kant een enorme obelisk. Midden in winters Washington.

En midden tussen de negers.

Eerst dacht ik dat het zwervers waren. En dat waren sommige misschien ook. De anderen verkochten geroosterde kastanjes en wanten. Geirriteerd constateerde ik dat ik mijn eigen wanten juist kwijt was. Maar na een paar keer vragen of zij misschien mijn wanten hadden zien liggen, waren we omsingeld door negers. Heel vriendelijke en heel hulpvaardige negers, dat wel. Maar ik kreeg het toch wat benauwd.

Ik kocht maar een nieuw paar wanten van een van hen. En daarna wandelden we zo snel en zo koel als we konden naar ons eerste museum. Gelukkig werden we niet gevolgd. Ik vroeg me even af of ze mij nu een racist zouden vinden. Domme gedachte, waarom zouden ze? Wel gek dat er geen enkele blanke tussen hen stond.

Misschien omdat het nog niet lang na 11 september was, was er extra ingangscontrole. Alle handtasjes moesten doorzocht worden met een lange stok. Door een neger. Toevallig natuurlijk. Omdat mijn vrouw niet snel genoeg was moest haar hele tas leeg. De man vond duidelijk dat hij niet genoeg werd gerespecteerd. Onder onze lange winterjassen hoefde hij niet te kijken. Als we daar een jachtgeweer onder hadden gehad hadden we dat mee mogen nemen. Hij had dus instructies.

Maar misschien was het toch geen toeval. Want eenmaal binnen bleek dat ook alle andere suppoosten negers waren. Op eentje na. In de zaal met echt heel bijzondere schilderijen uit de Italiaanse renaissance stond een superieur. Een latino.

Wonderlijk. In de hal was een enorm bronzen relief van een generaal uit de burgeroorlog, met zijn soldaten. Samen vochten zij tegen de slavernij. De blanke generaal op zijn paard. En de negersoldaten allemaal te voet. Een duidelijke rolverdeling. Of is het machtsverhouding? Of gewoon wat andere kansen als je van een ander ras bent?

Hoe graag had ik toen een foto genomen van dat relief. Dan had ik de hele museumstaf er voor gezet. De latino chef natuurlijk op een voetstukje. De negersuppoosten net iets lager om hem heen, netjes op een rij. En ik had gevraagd of ze trots zouden willen lachen voor de camera. Om te laten zien hoe ver we zijn gekomen.

Jammer dat ik dat toen niet heb durven vragen. Zouden ze ja hebben gezegd? Zouden ze de ironie van zo'n geposeerde foto hebben gevat? Zou ik nu nog steeds zo'n foto kunnen nemen? Of zou de komende president wel iets kunnen veranderen?

Geen opmerkingen: